vrijdag

15 april 1953

De zoutkolom onder Winschoten ligt drie- à vierhonderd meter on-der de oppervlakte, heeft een dikte van 1 kilometer en een omvang van enkele kilometers. De sodafabriek om dat zout te verwerken komt in Delfzijl. Daar kan men in 24 uur per dag, zeven dagen per week ongeveer 1000 ton zout verwerken. Bij dat tempo ligt hier nog voor duizenden jaren zout.
De fabriek komt niet in Winschoten omdat het afvalwater veel calciumchloride bevat. Dat koekt makkelijk aan in de afvoerbuizen en moet dus zo snel mogelijk geloosd worden. Waar men vanuit Win-schoten lange pijpleidingen moet aanleggen om in de zee te lozen, kan men in Delfzijl het afvalwater direct in de Eems laten stromen.
Om het zout van Winschoten naar Delfzijl te vervoeren worden wel pijpleidingen aangelegd. Via de ene pijpleiding wordt vanuit Delfzijl Eemswater naar Winschoten gepompt. Daar wordt het onder druk in de zoutlagen geperst. Het zout lost op, ongeveer 100 kilo zout in 1000 liter water, en het zilte nat gaat dan via de andere pijpleiding terug naar Delfzijl.
Daar wordt het water verdampt, het zout bewerkt met ammoniak en kalk waarna soda overblijft. Omdat dat zo'n goedkoop product is, moeten de vervoerskosten zo laag mogelijk worden gehouden. Dat is de tweede reden voor de keuze van Delfzijl als vestigingsplaats: daar kunnen schepen tot 10.000 ton aanmeren.
Allemaal mooi en aardig natuurlijk, maar wat hebben alle werkloze ex-landarbeiders daaraan. Niets. Wij hebben 10 % werklozen. Die vijf-honderd arbeidsplaatsen gaan nu naar Delfzijl, terwijl hier het zout bijna automatisch uit de grond wordt gehaald. Misschien is het rede-lijk, eerlijk is het niet.